Vertaling stapelen van Nederlands naar Duits

op elkaar stapelen - zich opstapelen - opstapelen

kampbewoner - verjongingskuur - zwijgen - grondorganisatie - libretto - bijbelplaats - volgestopt - bont en blauw - flitslicht - kriebels - ondicht - ondernemingslust - kortsluiten - voorgevallen - flaters - beplakken - verdoofdheid - kermen - databank - omhakken - appelsap - telfout - toepassing - tandheelkunde - verlakkerijen