Vertaling van van Nederlands naar Zweeds

van wal steken - van korte duur - van de hand doen - vanuit de hoogte - van elkaar aftrekken - van onderdak voorzien - van indexnummers voorzien - van zins - vanzelfsprekend - van gewicht ontdaan - van scalp ontdoen - van iets in kennis stellen - vangen - onder leiding van - lucht krijgen van - geen afstand doen van - van onvermengd ras - van zand of regen - van binnen - van mening zijn - gebruik maken van - in het verloop van - van dienst zijn - gek van - van steen

optelling - boenen - lastpaard - bekroond - schrobnetten - naarbovendragen - hazewindhond - in gesprek zijn - hoofdverkenner - cijfer - antwoordapparaten - ruilovereenkomst - gekoppeld - bontwerker - draagberrie - dienaar - genaderijk - padvindster - gelanterfant - coryfee - scheepsrompen - toelichten - vrachtgoed - spoorwegverkeer - aanbeveling