Vertaling provocar van Spaans naar Duits

provocar el ~

provocar el ~ (causar)
[werkwoord]

provocar el ~ (engendrar)
[zelfstandig naamwoord]

provocar el ~ (jorobar)
[zelfstandig naamwoord]

provocar el ~ (causar)
[zelfstandig naamwoord]

provocar el ~ (hacer la puñeta)
[werkwoord]

provocar el ~ (estimular)
[werkwoord]

provocar el ~ (mortificar para que una persona se va)
[werkwoord]

provocar el ~ (engendrar)
[werkwoord]

provocar el ~ (dar viveza a)
[werkwoord]

provocar el ~ (hacer rabiar)
[werkwoord]

provocar el ~ (estimular)
[werkwoord]

provocar el ~ (motivar)
[werkwoord]

provocar el ~ (decir al oído)
[werkwoord]

provocar el ~ (conjeturar)
[werkwoord]

provocar el ~ (causar)
[werkwoord]

provocar el ~ (instigar)
[werkwoord]

provocar el ~ (producir)
[werkwoord]

provocar el ~ (incitar a)
[werkwoord]

provocar el ~ (afrontar)
[werkwoord]

provocar el ~ (desafiar)
[werkwoord]