Vertaling klaar van Nederlands naar Engels

klaarzetten - klaarblijkelijkheid - onklaar - klaar als een klontje - klinkklaar - werkklaar - klaarheid - zeilklaar - klaarzijn - klaarmaken - klaar-overs - klaarhebben - klaarstaan - klaarleggen - startklaar - panklaar - klaarblijkelijk - klaarkomen - klaarliggen - klaarkrijgen - hapklaar - schietklaar - klaarspelen - klaar-over - bakklaar

huwelijksnacht - eerbewijzen - geleidelijk beëindigen - doorleven - overbieden - leen - reviseren - ruggemergontsteking - aftroeven - rijtijdenboek - torenuil - deklaag - bouwverordening - troost - natuurkundige - breekbaarheid - draaiboek - orang-oetang - verkeersleiding - betoverd - goedgeordend - hechtpleister - bolsegment - wortel - verrijken