Vertaling het van Nederlands naar Zweeds

het onderspit delven - het fijne ervan weten - het verschaffen van onderdak - het onregelmatig-zijn - hetgeen - het aanzien waard - het verschonen - het gevoel krijgen - het aftrekken - hetzelfde zijn - hetzelfde - het leger ontvluchten - het tikken van de klok - het nare - het bevestigen - heten - het verwarmen - het snikken - het mis hebben - het vliegen - het gewone volk - het verven - sachet - heterogeen - het spuugzat zijn

milieu - gezag hebben - vrijbrief - werker - uitmaken voor - steenkoud - dooien - spore - het vliegen - sigarenschaartje - tegenspionage - personenauto met laadruimte - gestrafte - desertie - schiettent - scheepsgezel - zonder weerga - smullen - rijstbrandewijn - wagen - massa-artikel - opgevlogen - stekelvarkens - weetgierigheid - steenoven