Vertaling het van Nederlands naar Zweeds

hetzelfde zijn - het niet-trouw-zijn - het onregelmatig-zijn - hetwelk - het omhoogheffen - het treffen - het mobiliseren - het overgeblevene - het sterrenkijken - het speerwerpen - het onderste naar boven gekeerd - hetze - het relevante wetsartikel - heterogeen - het zenden - het bewustzijn doen verliezen - heteluchtmotor - het spoor bijster raken - het binnenste van iets - het verwarmen - het hof maken - het bloed van helden - het onderspit delven - het overzien - het stichten

schijnaanval - zandbodems - fragiel - economisch - vrijgezellenflat - Finland - schuilplaats - patent - bankpapieren - reddingsbrigades - bekrompen - handelsonderwijs - voornaamste - koraalboom - wreker - afkappen - gluiperd - op de een of andere manier - item - handelsgeest - regime - trommelvel - wolspinnerij - aanstellen - druivenpers