Vertaling god van Nederlands naar Duits

godsdienstonderwijs - godgeleerdheid - goddelijkheid - godloos - godsgericht - godendrank - godgeleerde - godgeleerd - godvruchtige - godheid - godverdomme - godvruchtigheid - godenschemering - godzijdank - godje - godsdienstige - godsonmogelijk - godendom - godslastering - godzalig - godsvruchtigheid - rijk van God - goddeloosheid - godvergeten - God

scrupules - stuksnijden - besmettelijk - onbevattelijkheid - in casu quo - reisverbod - stuwers - individualiteit - studieprogramma - voorbereidend werk - kazerne - trainingspak - beroepen - sluitingstijd - zijdepapier - zegeteken - achterspeler - wereldkampioenschap - zenuwslopend - jakkeren - verzaker - inkeer - centraal akkoord - mok - van zijn positie verdrijven