Vertaling gemakkelijk van Nederlands naar Engels

gemakkelijk gaan - gemakkelijkheid - gemakkelijk te hanteren - ongemakkelijk

sportschoen - schoenwinkels - gymschoenen - verfverdunner - moedermaatschappij - altijddurend - feestelijk - onbescheiden - boodschappenmand - tussenuur - verbeelding - toehoren - in het voorbijgaan - verzot - koelinrichting - effectenbeurs - bijwerking - kanonkachel - haasfilet - formeel - grindgronden - spitsuren - iemand die snorkelt - schedelbasisfracturen - kwakzalver