Vertaling Bruch van Duits naar Nederlands

Bruch der ~ (Knacks)
[zelfstandig naamwoord]

knak de ~

knik de ~

Bruch der ~ (Zahnbruch)
[zelfstandig naamwoord]

breukgetal

breuk de ~

Bruch der ~ (Abbruch)
[zelfstandig naamwoord]

breken

Bruch der ~ (Trennung)
[zelfstandig naamwoord]

segregatie de ~

scheiding de ~

verbreking de ~

Bruch der ~ (Entwirrung)
[zelfstandig naamwoord]

ontwarring de ~

Bruch der ~ (Schacht)
[zelfstandig naamwoord]

mijnschacht de ~

groeve de ~

Bruch der ~ (Fraktur)
[zelfstandig naamwoord]

fractuur de ~

breuk de ~

Bruch der ~ (Riß)
[zelfstandig naamwoord]

barst de ~

breuk de ~

krak de ~

scheur de ~

Bruch der ~ (Abfall)
[zelfstandig naamwoord]

afval de ~

rotzooi de ~

vuilnis de ~

Wat is Bruch in het Nederlands?